Het gezin Waas

Zoals vermeld heeft Henny Waas de oorlog overleefd. En dat gold niet alleen voor haar, maar ook voor haar ouders, Maria en Jaap (Jacob) Waas. Dit feit is gezien de statistiek van het lot van de Nederlandse Joden bijna onvoorstelbaar te noemen: van de ongeveer 140.000 Joden die in 1940 in Nederland woonden, werden er 107.000 gedeporteerd waarvan er slechts 5.200 terugkeerden. 101.800 Nederlandse Joden zijn door de nazi’s vermoord. Van de verdere familie Waas was vrijwel niemand meer over. Wel was haar oudere nichtje Hester de oorlog in onderduik doorgekomen [i]. Zij trok bij het gezin Waas in aan de Admiraal de Ruijterweg 497 II te Amsterdam.

 

Tussen de gezinnen Middendorp en Waas werd gecorrespondeerd en Martje en Henny logeerden ergens in 1946 bij het gezin Waas in Amsterdam. Toch was er ook sprake van een verstoring in de relatie tussen de volwassenen uit de twee gezinnen: Wat ik uit de brieven heb kunnen afleiden kwam dit doordat niemand van de familie Waas aanwezig is geweest op de herdenkingsdienst voor Lute. Op 20 mei 1946 schreef Jaap Waas een condoleancebrief aan de familie Middendorp. ‘Zij die van ons zijn weggevallen (en gij weet dat ook wij vele, ja heel vele hebben moeten verliezen in deze oorlog) hebben het goed, zij allen hebben rust gevonden, na een strijd. Nu zij die nog staan (zoals gij en wij en zovele anderen) gij moet ervan overtuigd zijn dat alhoewel voor hen, voor wie dit leven kort op aarde is geweest, korter dan ‘t leven van anderen, eigenlijk maar tijd heet, en wat is tijd in verhouding tot de eeuwigheid … och niets!’' Verder roept hij pake en beppe op om zich toch vooral op de kinderen te richten en zich niet al te zeer over te geven aan hun verdriet. Op 23 juni kwam er weer een brief van Jaap Waas. Het blijkt dat hij van Tjitske Boetje begrepen heeft dat pake en beppe teleurgesteld zijn dat ze niet bij de plechtigheid waren. Jaap schreef dat hij en zijn vrouw hier bewust voor gekozen hebben en dat ze dit uitvoerig aan Tjitske uitgelegd hebben. ‘Kwaad zat er van onze kant absoluut niet in.’

 

Er volgde  alweer een brief van 2 juli, geschreven door Maria Waas. ‘Toch was ik weer blij een brief van U te ontvangen en zal ik maar zo moedig zijn deze direct te beantwoorden.’ ‘Dat oom Jaap niet geweest is, dat is enkel mijn schuld! U begrijpt dat de hele kwestie vanaf Henny’s bevrijding, laat ik maar zeggen, geen moment uit mijn gedachten is geweest. Wanneer ik mij trachtte te realiseren, dat mij een groot geluk beschoren was met de terugkomst van mijn enigst kind, stond daar altijd weer naast dat beeld van Lute en die hele akelige geschiedenis in Donkerbroek. Na de zware jaren voor mezelf en de spannende tijd vóór de terugkomst van Henny ben ik Amsterdam ontvlucht en dacht door eruit te vliegen tot rust te komen. Ik vloog er middenin. Ik kan niet zeggen dat ik niet wist wat ik deed. Laat ik nu eens eerlijk zijn en eens uitspreken. Ik deed het om u Henny te geven, waar u toch wel een beetje recht op heeft. Het was toen nog dat u hoop koesterde, maar ikzelf had al vastgesteld, zoals ik dat bij Henny ook had gedaan. Dat alles drukte me heel erg en alles om me heen, wat ik zag, hoorde, wat men mij schrijft, wat ik las, overal haalde ik het tussenuit. Vanzelf heb ik toentertijd ook wel met Tjitske gesproken en deze had mij enkele dingen verteld, die mij wat opluchting brachten, maar dat is later weer weggevallen. Verder bleef de band die ik in mijn hoofd voelde maar altijd knellen. Ik moest later naar het ziekenhuis voor een kleine operatie, maar met groot genot ging ik er heen. Maar ik ben weer levend teruggekomen en het lieve leven begon opnieuw. Het geeft ook niet waar je bent, je ik blijft je ik. Toen op een morgen kwam de kaart met een dikke zwarte rand, die je van boven aan de trap al kunt zien liggen en die je dan weer eens goed aangrijnst. Alles weer levendig maakt. Lute, zusters, zwagers, moeders …. Alles weer!... Enfin, ik wist dat Lutes naam erop stond en ik had niet de moed letter voor letter te lezen. Toen mijn man mij vroeg “Zal ik er heen gaan?” begreep ik hem niet, wist niet wat hij bedoelde en zei “Waarom?” Hij heeft dat dus opgevat als een weigering van mijn kant en omdat we de zaak waarschijnlijk beide precair vonden, zijn we er niet verder op ingegaan. Er zijn wel van die momenten dat men zich schuw voelt, zijn gevoelens bloot te leggen. Dit is dus een heel misverstand geweest, waar ik zeker spijt van heb. En nu hoop ik maar tante Trien, dat u het me vergeeft. U van uw kant had volkomen gelijk, maar daarom zijn onze gevoelens er niet minder om!.

 

Het beeld wat voor mij hieruit opdoemt is dat van een zwaar getraumatiseerde vrouw, die zelf al zoveel angst en ellende doorstaan heeft, daar kan ze het verdriet van Lute simpelweg niet bij hebben. Hoewel de teleurstelling van pake en beppe goed valt te begrijpen, heb ik zeker ook begrip voor Jaap en Maria Waas. De brief gaat verder met wissewasjes, hoe gaat het met Henny en Martje, dat Maria in de boekhouding is gaan werken en er werd een principe afspraak gemaakt dat Henny in Donkerbroek enkele dagen komt logeren. Niet te lang, want ze heeft het druk! Deze afspraak werd per brief van 6 juli bevestigd: lytse Henny komt logeren van 16 tot 23 juli 1946. In die periode schreef Henny in het poëziealbum van mijn moeder Joukje:

21 juli 1946

Lieve Joukje,

Er liep een nijlpaard al aan ’t strand,

Hij poetste zijn tandjes met helderwit zand.

Lieve Joukje laat je hartje zijn rein,

Als de witte tandjes zijn.

Ter herinnering aan Henny Waas.’

 

Ook later (1952) kwam Henny wel bij de Middendorps logeren [ii]. Toch verwaterde het contact met de familie Waas, in ieder geval heb ik als kind nooit van ze gehoord.

 

[i] Hester Waas-Kool: a time in hiding, Richard Kool, 1996.

 

[ii] Mail Froukje Jellma, augustus 2021

Henny en haar vader Jaap Waas in augustus 1947 (bron: Hester Waas-Kool: a time in hiding)

Gedichtje van Henny Waas in het poezie album van Joukje Middendorp op 21 juli 1945 (eigen archief)