Oorlog en verzet

Op 10 mei 1940 brak ook voor Nederland de oorlog uit, nadat Oostenrijk, Tsjechoslowakije, Polen, Denemarken en Noorwegen waren ‘aangesloten’ of veroverd. Het neutrale Nederland werd in vijf dagen onder de voet gelopen. Op de eerste oorlogsdag zijn de Duitse troepen Donkerbroek al gepasseerd.

 

Pake en beppe hebben eigenlijk nooit over ‘het verzet’ verteld. Geen grote verhalen of spannende anekdotes. Ik denk dat het in verzet komen tegen de nazi’s een logisch gevolg was van hun opvattingen en principes. En samen met hen gold dit voor vele dorpsgenoten. Ik geloof ook niet dat in de kleine, hechte dorpsgemeenschap van Donkerbroek veel geheim is geweest; het was vermoedelijk bij de meeste mensen wel bekend hoe de opvattingen waren, wie onderduikers in huis had en bij wie de illegale blaadjes vandaan kwamen.

 

De klok en de klepel

Het volgende verhaal herinner ik me van mijn moeder. Om het te begrijpen moet je de volgende achtergrond kennen: In Donkerbroek hangen – zoals gebruikelijk in dit deel van Nederland – de klokken niet in de kerktoren maar in een losstaande houten stellage naast de kerk, een zogenaamde klokkenstoel. Je ziet de klokken dus onder een afdakje hangen. Vanaf 1942 werden klokken door de nazi’s uit kerktorens gehaald om te worden omgesmolten en het brons te gebruiken in de oorlogsindustrie. Dit lot wachtte ook de klokken in de klokkenstoel naast de Hervormde Kerk van Donkerbroek. Lute had met enkele vrienden bedacht hier wat tegen te doen: Ze zouden de klokken in de vaart gooien. Alleen waren de klokken veel te zwaar om met een paar knullen te tillen, dus werden uiteindelijk alleen de klepels eruit gehaald en in de Opsterlandse Compagnonsvaart gegooid. De eeuwenoude klokken van Donkerbroek zijn later inderdaad gevorderd maar hebben de oorlog overleefd; één is er na de oorlog in Giethoorn teruggevonden en de andere in Hamburg [i]. Volgens mijn vader zijn de klepels na de oorlog weer opgevist. De klokken hangen nu weer op hun plaats.

 

Een ander voorbeeld van een soortgelijke sabotagedaad is bekend uit een artikel van Willem van den Bos in de Nieuwe Ooststellingwerver (uitgave 50 jaar Nederland Vrij d.d. 5 mei 1995). Lute had samen met een aantal andere jongemannen uit het dorp het plan opgevat om een tramwagon te saboteren [1]. Dit probeerden ze door de wagon om te gooien met behulp van telefoonpalen die daar toevallig lagen. Alleen kwamen ze nog wat spierkracht tekort, en dus werd Willem door zijn vriend Lute uit bed gehaald. En toen lukte het, de wagon kiepte omver. Iedereen ging snel naar huis nadat er peper werd gestrooid tegen eventuele speurhonden. De volgende morgen kwam de locomotief, bestuurd door een zekere Jongbloed, samen met personeel en takelmaterieel. Binnen de kortste keren stond de wagon weer in de rails en reed het geheel naar Oosterwolde. En gelukkig maar, want enige tijd later kwam er een wagen met gewapende Duitse soldaten langs de tramheuvel gereden. Wanneer die wagon er nog zou hebben gelegen, had dit zomaar anders kunnen aflopen. Bijvoorbeeld in Marum zijn 3 mei 1943 zestien mannen en jongens door de Duitsers doodgeschoten , als wraak omdat er een boom over de weg was gelegd [ii].

 

Het lijken meer kwajongensstreken dan weldoordachte verzetsdaden: Veel symboliek maar weinig effectief. Maar wel kwajongensstreken met mogelijk grote gevolgen: Als de jongemannen gepakt waren, hadden ze waarschijnlijk zware straffen gekregen en er hadden ook represailles in de omgeving kunnen volgen.

 

Melkstaking

Pake en beppe raakten vanaf 1942 betrokken bij verzet tegen de nazi’s, zoals het in huis nemen van onderduikers en het verspreiden van illegale kranten. Op 30 april 1943 brak in Friesland en de rest van Nederland een werkstaking uit, als reactie op de Duitse bekendmaking dat de Nederlandse militairen, die in mei 1940 na krijgshandelingen zijn vrijgelaten, opnieuw gevangen zullen worden genomen  [ii] [iv]. Nooit eerder deden in Friesland zoveel mensen mee aan een staking. Boeren, gewoonlijk afkerig van staken, waren massaal van de partij. Ze gooiden de melk liever in de sloot dan het aan de fabriek te leveren. De Duitse bezetter maakte hier op kenmerkend brute wijze een einde aan. Wie doorging met staken werd doodgeschoten. Pake was vanuit zijn werk bij de coöperatie nauw bij de Melkstaking betrokken. Zo werden er werkweigeraars als onderduiker in huis genomen.

 

Lute gaat in onderduik

Lute ging vanaf de zomer van 1943 in onderduik om zich te onttrekken aan de Arbeitseinzats. Dit betrof dwangarbeid voor alle mannen van 17 tot 40 jaar in de Duitse oorlogsindustrie zodat Duitse mannen vrijgemaakt werden voor frontdienst en de productie van oorlogsmaterieel werd verhoogd. Het bevel van de Duitse Weermacht was verder heel duidelijk: ‘Op hen die pogen te vluchten of weerstand te bieden, zal worden geschoten.’ Niet opkomen voor de dwangarbeid was daarmee een risicovolle daad van verzet. Ik heb een ansichtkaart van 13 oktober 1943 van Lute aan mijn moeder ‘Met tutsjes van Lute’ (met kusjes van Lute). De poststempel is van Scherpenzeel Munnekeburen, dus vermoedelijk zat Lute daar in de buurt in onderduik. Wat ik ervan gehoord heb werkte hij daar bij boeren op het land. In maart 1944 kwam Lute weer bij zijn ouders in huis aan de Herenwal wonen omdat hij last had van zijn been, vermoedelijk een ontsteking aan zijn voet. Terug in Donkerbroek pakte hij als voorzitter zijn activiteiten weer op van de JVO. Op 1 mei 1944 tekende hij de presentielijst voor een lezing over ‘Drankbestrijding en Arbeidersbeweging’ door W. Jansma [v].

 

Henny Waas

Henny (Henriëtte) Waas (geb. 15 juli 1933) woonde als meisje met haar ouders Maria en Jacob Waas in Amsterdam. In ’Een kleine heldendaad - een verhaal over het verzet van een onderwijzer in 1941 in Betondorp en over 4105 joodse lagere school leerlingen en 133 joodse leerkrachten’ door Aart Janszen beschrijft Henny Waas in 2007 haar situatie:

 

‘Na de zomer moesten we de 5e Montessorischool verlaten en werden we naar de Smitstraat verwezen, waar een Joodse Montessorischool was. Mijn vriendinnetje Ineke, haar zusje Rita en ik waren de enigen die daarnaartoe gingen. Er was slechts één meisje in de klas dat al van school was verdwenen.

Mijn vader regelde zijn werk zodanig, dat hij ons drieën 's-morgens met de fiets aan de hand, naar school bracht. We bleven over en ´s middags mochten we alleen naar huis lopen. Van de andere leerlingen die uit de Meer kwamen hebben we onderweg weinig gemerkt, ook omdat we de boodschap hadden direct naar huis te komen.

Wel zag je groepjes kinderen lopen, maar wij hadden daar geen contact mee. Die groepjes zag je tot aan het begin van de Middenweg en dan losten ze zich op.

Het was nog niet zo erg, totdat we na een klein jaar het bericht kregen dat we naar de school in de 2e Boerhaavestraat moesten.

En toen begon de ellende. De razzia´s begonnen. Afstanden lopen was geen probleem, maar we moesten langs de Tugelaweg en elke dag weer zag je leegstaande huizen, waarvan de bewoners weggehaald waren en direct daarna werden de ruiten ingegooid, gordijnen wapperden in de wind. Ook overdag waren er soms razzia´s en je had geleerd op een verre afstand te blijven, toch kon je de gehate vrachtwagens zien waar de mensen ingeduwd werden. Een verschrikkelijk gezicht!

Op school was het een treurige toestand, elke nieuwe dag was het: Davy is weggehaald, Rozetje is weggehaald en met de dag werden de klassen kleiner.

Eind mei 1943 vond mijn vader het tijd om maatregelen te nemen en moest ik verdwijnen, want op school waren er nog maar enkele kinderen, waaronder mijn vriendinnetje Ineke en haar zusje, met de fatale gevolgen van dien.’

 

In Amsterdam ondergedoken leden van de familie Waas werden verraden en gedeporteerd. Langzaam sloot het net van de nazi’s zich rondom het gezin Waas en was het te gevaarlijk om nog langer in Amsterdam te blijven. De toen negen jarige Henny Waas moest onderduiken om aan deportatie te ontkomen. In haar artikel in het Nieuwsblad van het Noorden van 10 april 1990 beschrijft Henny Waas:

‘De razzia's begonnen in Amsterdam. Afgezette straten, mensen, hele gezinnen die in vrachtwagens werden weggevoerd. En elke dag werd de kennissen- en vriendenkring kleiner... Mijn vader, die - met gevaar voor eigen leven - actief hulpverleende, vond een onderduikadres in het verre Friesland, in Donkerbroek. Het leek een wereldreis: een dag reizen met trein, boemeltrein, overstappen en tegen de avond arriveerden we eindelijk met de stoomtram via Heerenveen in Donkerbroek. Een wildvreemd kind uit de grote stad voor de familie Middendorp met vier kinderen. En een wildvreemd gezin voor mij. Hoe liefderijk hebben ze me opgenomen. Ik kreeg een eigen la voor mijn spulletjes en een bedstee (wat leuk vond ik dat!) om te slapen. Omdat er twee Henny's in huis waren werd van het begin de afspraak gemaakt, dat de ene Grote Henny [grutte Henny] en ik Kleine Henny [lytse Henny] zou heten, maar de tijden werden nijpender; er kwamen meer onderduikers, hetgeen zwarte bonkaarten betekende. De oudste zoon Luite [Lute] was ergens anders ondergedoken en in de heide en turfvelden waren onderaardse gangen gegraven voor het geval er gevaar dreigde. Ik realiseer mij nu natuurlijk welke risico's de familie nam. Zoals ieder kind had ook ik een poëziealbum; er zijn veel mensen uit Donkerbroek die erin geschreven hebben. Enkele gedichten zijn zelfgemaakt, waarbij je tussen de regels door moet lezen. Ze zijn me heel ook zuinig!’

 

Martje Middendorp, de oudere zuster van mijn moeder vertelt in dezelfde uitgave van het Dagblad van het Noorden: ‘Eind mei [1943] kwam er een Joods meisje uit Amsterdam in ons gezin, waar ook al een nicht van mijn moeder met haar man verbleef. Henny, het joodse meisje, ging gewoon naar school en na een paar maanden sprak ze al heel goed Fries.’

 

Henny Waas kwam bij de familie Middendorp terecht via de illegale werkster Tjitske Boetje. Tjitske was de dochter van de brugwachter Pieter Boetje. Ze werkte in Oosterwolde op het gemeentelijk distributiekantoor, daar kon ze bonkaarten voor onderduikers achteroverdrukken. In Nederland waren in die tijd de meeste producten - voedsel, kleding, brandstoffen - ‘op de bon’. Dit betekende dat iets alleen kon worden gekocht wanneer je met een specifieke bon kon aantonen er recht op te hebben. Onderduikers kregen dergelijke distributiebonnen uiteraard niet via de formele weg, wat een groot probleem was, want geen bonnen, geen eten. Uit verklaringen die ik heb ingezien – waarover later meer – blijkt dat Tjitske Boetje behoorde tot een illegaal netwerk. Via dit netwerk hielp zij joodse onderduikers aan onderduikadressen en aan de eerdergenoemde distributiebonnen. De connectie tussen Tjitske Boetje en de familie Waas liep via Tjitskes  hartsvriendin Bep Hooft [vi]. Bep was ook een goede vriendin van de ouders van Henny. En hoewel de vader van Henny - Jaap Waas - in Amsterdam in het verzet zat, lukte het hem niet om een onderduikplek voor zijn dochter te vinden.  Uiteindelijk moet Jaap Waas dit begin 1943 met Bep besproken hebben, en zodoende is Henny, via Tjitske, in Donkerbroek terecht gekomen.

 

Henny Waas maakte deel uit van de dorpsgemeenschap van Donkerbroek. Er woonden in Donkerbroek veel meer kinderen uit het westen van Nederland voor hun "gezondheid" bij diverse gezinnen in. Henny viel daarom helemaal niet zo op en kon gewoon rondlopen [vi].  Henny was wel een beetje anders dan deze "Hollanders" omdat ze al snel Fries sprak en gewoon met de kinderen op de (Heren)wal speelde. Na de zomer ging ze naar een van de twee dorpsscholen. De ene school was openbaar en de andere was gereformeerd. Onderweg naar school sloegen de kinderen elkaar "de hersens" in met hun klompen, maar in de vrije tijd speelden ze allemaal samen. Ongetwijfeld was de achtergrond van Henny voor de dorpsgenoten duidelijk, of viel dit tenminste eenvoudig te vermoeden. En er zaten veel meer onderduikers in het dorp en omstreken, zo bijzonder was Henny waarschijnlijk niet. [2] In het poëziealbum van Henny uit die periode staat een gedichtje wat dat op een aandoenlijke manier duidelijk maakt: 

 

"We hebben hier een meisje

Ze komt uit Amsterdam

Ze is hier ingeburgerd 

Bij de Germaansche stam.

 

Haar  haren zijn te zwart nog

Want Germanen die zijn blond

Maar het was toch geen beletsel

Daar ze vele vrienden vond.

 

Ze kwam naar hier gefladderd

In o zo een rare tijd

Het deugde toen in Mokum niet

Voor zulk een kleine meid.

 

Ze is hier zeer gelukkig, want

Je ziet dat aan haar snuit

'K hoop dat dit steeds zo blijven zal

Jij kleine zwarte guit.

 

Zie hier een mand met bloemen

En die verwelken nooit

Denk eens aan ons in Donkerbroek

Want jou vergeet ik nooit.

M. Hofstra"

 

[1] Dit heeft vermoedelijk op 2 mei 1943 plaatsgevonden. De mei- of melkstaking 1943 - Verzet en verraad - Drenthe in de oorlog

[2] Dit blijkt wel uit het feit dat er in het dorp Donkerbroek 6 maal de onderscheiding Rechtvaardige onder de Volkeren door Yad Vashem is uitgereikt. In heel Nederland zijn in totaal tot op heden 3.104 van deze onderscheidingen verkregen.  Zie ook: The Righteous Among the Nations Database (yadvashem.org)

 

[i] http://pkndonkerbroek-haule.nl/historie/laurenstsjerke/

 

[ii] De Volkskrant 7 november 2009, Een boom over de weg, Ad van Liempt

 

[iii] Stakingen - Tweedewereldoorlog.nl

 

[iv] http://www.fryslan4045.nl/index.php/afleveringen/de-melkstaking

 

[v] ‘Wij gedenken Luite Middendorp – Slachtoffer Nationaal Socialisme’, artikel in Op ‘E Hichte – Dorpskrant Donkerbroek door Anne J. van der Helm, 2007

 

[vi] Diverse mails van Henny Waas in 2021

 

Hervormde kerk van Donkerbroek met klokkenstoel (prentbriefkaart uit eigen archief)

Oproep voor de Arbeitseinzats (afkomstig uit archief familie Van der Enden)

Lute tijdens de onderduik (midden achter) (vermoedelijk 1943) (foto uit eigen archief)

Presentielijst JVO van 1 mei 1944